Exercices sur les temps primitifs de 111 à 120

Texte à trous

Ecris tes réponses dans les trous. Quand tu as complété TOUS les trous, clique sur le bouton "Correction"
Imparfait singulier, imparfait pluriel ou participe passé ?

1. Ik (slapen) altijd zonder slip !
2. We hebben altijd de deur met de sleutel (sluiten) .
3. Hij heeft een gat in zijn jas (snijden) .
4. Hij (spannen) het net om te tennissen.
5. Mijn vrouw (spreken) te veel ! Vrouwen spreken altijd te veel...
6. Er waren 2 feestjes in februari : op de 2de februari gooiden we pannenkoeken en op de 14de februari (springen) we... Kortom waren er 2 feestjes !
7. Gisteren (staan) je op mijn tenen ! Dat deed pijn !!!
8. Toen ik tijdens de zomervakantie aan zee was, (steken) de zon !
9. Mijn leraar Nederlands heeft mijn gsm (stelen) .
10. Meneer Janssens is gisteren (sterven) . Geen Nederlands meer !!!