Exercices sur les temps primitifs de 21 à 30

Texte à trous

Ecris tes réponses dans les trous. Quand tu as complété TOUS les trous, clique sur le bouton "Correction"
Imparfait singulier, imparfait pluriel ou participe passé ?

1. Hij (blijken) bijgelovig te zijn.
2. De spoken zijn onder die ladder (blijven) .
3. Er (blinken) geesten in het kerkhof !
4. Twee spoken hebben een spiegel (breken) .
5. (Brengen) overhoringen ongeluk ?
6. De leerlingen (buigen) voor hun leraar Nederlands ! Natuurlijk !
7. Meneer Janssens (denken) dat prikjes het ergst waren !
8. Alain Bécile (doen) graag aan sport alleen in het donker.
9. Mijn vrienden en ik hebben twee dagen in sint-Idesbald (doorbrengen) .
10. Wat een rot weer : het onweer (doorgaan) .