8. Le pluriel et les déterminants démonstratifs

Een hond
1. honds
2. honden
3. de honds
4. de honden
De kat
1. katen
2. katten
3. de katen
4. de katten
De auto
1. de autos
2. de auto's
3. de autoen
4. de autoën
Een postzegel
1. de postzegels
2. de postzegelen
3. postegels
4. postzegelen
Een jongen
1. de jongens
2. de jongenen
3. jongens
4. jongenen
Dit meisje
1. dit meisjes
2. deze meisjes
3. dat meisjes
4. die meisjes
Dit boompje
1. deze boompjen
2. deze boompjes
3. die boompjen
4. die boompjes
Dat ijsje
1. deze ijsjes
2. deze ijsjen
3. die ijsjes
4. die ijsjes
Deze brief
1. deze briefs
2. deze briefen
3. deze brieven
4. deze briefen
Die leraar
1. die leraars
2. die leraren
3. die leraaren
4. die lerars
Ik heb een zus en een kat.
1. Ik heb zussen en katten.
2. Ik heb zusen en katen.
3. Ik heb zussen en katen.
4. Ik heb zusen en katten.
Het huis is groot en mijn vriendin is klein.
1. De huizen zijn groot en mijn vriendinnen zijn kleinen.
2. De huizen zijn groot en mijn vriendinnen zijn klein.
3. Het huizen zijn groot en mijn vrienden zijn klein.
4. Het huizen zijn groot en mijn vrienden zijn kleinen
Ons huiswerk ziet er moeilijk uit.
1. Ons huiswerken zieten er moeilijk uit.
2. Ons huiswerken zien er moeilijk uit.
3. Onze huiswerken zien er moeilijk uit.
4. Onze huiswerken zieten er moeilijk uit.
Die jongen eet een banaan maar hij is toch geen aap !
1. Die jongen eten veel bananen maar ze zijn toch geen aap !
2. Die jongen eten veel bananen maar ze zijn toch geen apen !
3. Die jongens eten veel bananen maar ze zijn toch geen apen !
4. Die jongenen eten veel bananen maar ze zijn toch geen apen !
We hebben een hobby : een postzegel op de koelkast plakken.
1. We hebben hobbys : de postzegelen op de koelkasten plakken.
2. We hebben hobby's : postzegelen op de koelkasten plakken.
3. We hebben hobby's : postzegels op de koelkasts plakken.
4. We hebben hobby's : postzegels op de koelkasten plakken.
Ik schrijf een brief naar een mooi meisje.
1. Ik schrijf briefen naar mooi meisjen.
2. Ik schrijf brieven naar mooi meisjes.
3. Ik schrijf brieven naar mooie meisjes.
4. Ik schrijf briefen naar mooie meisjes.
Ik heb veel dingen gekocht : een boek, een fiets, een koala, een huis, een wagen en een beer.
1. Ik heb veel dingen gekocht : boeken, fietsen, koalaen, huisen, wagen en beeren.
2. Ik heb veel dingen gekocht : boeken, fietsen, koala's, huizen, wagens en beren.
3. Ik heb veel dingen gekocht : boeken, fietsen, koalas, huizen, wagens en beeren.
4. Ik heb veel dingen gekocht : boeks, fietsen, koala's, huizen, wagens en beren.
Het huis in de straat is zeer lelijk !
1. De huizen in de straten zijn zeer lelijk !
2. De huisen in de straten zijn zeer lelijk !
3. De huizen in de straaten zijn zeer lelijk !
4. De huisen in de straaten zijn zeer lelijk !
We hebben in de zee gezwommen.
1. We hebben in de zees gezwommen.
2. We hebben in de zeen gezwommen.
3. We hebben in de zeeen gezwommen.
4. We hebben in de zeeën gezwommen.
Dit programma ? We vinden het heel interessant !
1. Dat programma's ? We vinden ze heel interessant !
2. Deze programma's ? We vinden ze heel interessant !
3. Die programma's ? We vinden ze heel interessant !
4. Dat programmas ? We vinden ze heel interessant !

8. Le pluriel et les déterminants démonstratifs

Questionnaire à choix multiples