Exercices sur les Temps Primitifs de 41 à 50

Texte à trous

Ecris tes réponses dans les trous. Quand tu as complété TOUS les trous, clique sur le bouton "Correction"
Imparfait singulier, imparfait pluriel ou participe passé ?

1. Mijn leraar Nederlands is niet (sterven) : hij is fit !
2. Mijn twee dikke koeien zijn in het water (vallen) : ze waren kletsnat !
3. De lerares heeft de deur van het toilet met haar sleutel (sluiten) .
4. Gisteren (spreken) Sarah Dote de hele dag ! Wat een kletskous !!!
5. Die sumoworstelaars (staan) op mijn tenen en ze zijn nu gebroken.
6. Het is (verbieden) een boertje te laten !
7. Mijn broer (slapen) zonder slip : spiernaakt !
8. Hij heeft de taart in tweeën (snijden) : het kleine stuk is voor jou en het grote... voor mij natuurlijk !
9. De kangoeroe (springen) op mijn wagen ! Wat een dom dier !
10. De dieven (stelen) mijn fiets... Ik moet nu te voet naar huis terugkomen.