1. Het is een mooie vrouw !
- Het is niet een mooie vrouw !
- Het is geen een mooie vrouw !
- Het is geen mooie vrouw !
- Het is een mooie vrouw geen !
2. Hij kijkt naar het bord.
- Hij kijkt geen naar het bord.
- Hij kijkt niet naar het bord.
- Hij kijkt naar het bord niet.
- Hij niet kijkt naar het bord.
3. De leraar Nederlands is mooi.
- De leraar Nederlands is niet mooi.
- De leraar Nederlands is geen mooi.
- De leraar Nederlands is mooi geen.
- De leraar Nederlands is mooi niet.
4. We praten met onze lerares.
- We praten met onze niet lerares.
- We praten niet met onze lerares.
- We praten geen met onze lerares.
- We praten met geen onze lerares.
5. Heb je dorst ?
- Née, ik heb niet dorst.
- Née, ik heb dorst niet.
- Née, ik heb dorst geen.
- Née, ik heb geen dorst.
6. Er staan stoelen in de klas.
- Er staan geen stoelen in de klas.
- Er staan niet stoelen in de klas.
- Er staan stoelen in de niet klas.
- Er staan stoelen niet in de klas.
7. Ik hoor de directeur.
- Ik hoor niet de directeur.
- Ik hoor de directeur niet.
- Ik hoor geen de directeur.
- Ik niet hoor de directeur.
8. Ik ben zestien jaar oud.
- Ik ben niet zestien jaar oud.
- Ik ben geen zestien jaar oud.
- Ik ben zestien jaar oud niet.
- Ik ben zestien jaar niet oud.
9. Hij kan Nederlands spreken.
- Hij kan Nederlands spreken niet.
- Hij niet kan Nederlands spreken.
- Hij kan Nederlands geen spreken.
- Hij kan geen Nederlands spreken.
10. We drinken bier.
- We drinken niet bier.
- We drinken bier niet.
- We drinken geen bier.
- We niet drinken bier.