Een hond
- honds
- honden
- de honds
- de honden
De kat
- katen
- katten
- de katen
- de katten
De auto
- de autos
- de auto's
- de autoen
- de autoën
Een postzegel
- de postzegels
- de postzegelen
- postegels
- postzegelen
Een jongen
- de jongens
- de jongenen
- jongens
- jongenen
Dit meisje
- dit meisjes
- deze meisjes
- dat meisjes
- die meisjes
Dit boompje
- deze boompjen
- deze boompjes
- die boompjen
- die boompjes
Dat ijsje
- deze ijsjes
- deze ijsjen
- die ijsjes
- die ijsjes
Deze brief
- deze briefs
- deze briefen
- deze brieven
- deze briefen
Die leraar
- die leraars
- die leraren
- die leraaren
- die lerars
Ik heb een zus en een kat.
- Ik heb zussen en katten.
- Ik heb zusen en katen.
- Ik heb zussen en katen.
- Ik heb zusen en katten.
Het huis is groot en mijn vriendin is klein.
- De huizen zijn groot en mijn vriendinnen zijn kleinen.
- De huizen zijn groot en mijn vriendinnen zijn klein.
- Het huizen zijn groot en mijn vrienden zijn klein.
- Het huizen zijn groot en mijn vrienden zijn kleinen
Ons huiswerk ziet er moeilijk uit.
- Ons huiswerken zieten er moeilijk uit.
- Ons huiswerken zien er moeilijk uit.
- Onze huiswerken zien er moeilijk uit.
- Onze huiswerken zieten er moeilijk uit.
Die jongen eet een banaan maar hij is toch geen aap !
- Die jongen eten veel bananen maar ze zijn toch geen aap !
- Die jongen eten veel bananen maar ze zijn toch geen apen !
- Die jongens eten veel bananen maar ze zijn toch geen apen !
- Die jongenen eten veel bananen maar ze zijn toch geen apen !
We hebben een hobby : een postzegel op de koelkast plakken.
- We hebben hobbys : de postzegelen op de koelkasten plakken.
- We hebben hobby's : postzegelen op de koelkasten plakken.
- We hebben hobby's : postzegels op de koelkasts plakken.
- We hebben hobby's : postzegels op de koelkasten plakken.
Ik schrijf een brief naar een mooi meisje.
- Ik schrijf briefen naar mooi meisjen.
- Ik schrijf brieven naar mooi meisjes.
- Ik schrijf brieven naar mooie meisjes.
- Ik schrijf briefen naar mooie meisjes.
Ik heb veel dingen gekocht : een boek, een fiets, een koala, een huis, een wagen en een beer.
- Ik heb veel dingen gekocht : boeken, fietsen, koalaen, huisen, wagen en beeren.
- Ik heb veel dingen gekocht : boeken, fietsen, koala's, huizen, wagens en beren.
- Ik heb veel dingen gekocht : boeken, fietsen, koalas, huizen, wagens en beeren.
- Ik heb veel dingen gekocht : boeks, fietsen, koala's, huizen, wagens en beren.
Het huis in de straat is zeer lelijk !
- De huizen in de straten zijn zeer lelijk !
- De huisen in de straten zijn zeer lelijk !
- De huizen in de straaten zijn zeer lelijk !
- De huisen in de straaten zijn zeer lelijk !
We hebben in de zee gezwommen.
- We hebben in de zees gezwommen.
- We hebben in de zeen gezwommen.
- We hebben in de zeeen gezwommen.
- We hebben in de zeeën gezwommen.
Dit programma ? We vinden het heel interessant !
- Dat programma's ? We vinden ze heel interessant !
- Deze programma's ? We vinden ze heel interessant !
- Die programma's ? We vinden ze heel interessant !
- Dat programmas ? We vinden ze heel interessant !